Van deze heerlijkheid was de familie de Bette de belangrijkste vertegenwoordiger. Via het huwelijk met Isabella de Grutere kwam het goed in handen van Jaak Beths (=de Bette). In 1633 werd de baronie verheven tot markizaat. Het bleef bestaan tot in 1792 markies Emmanuel kinderloos stierf.
Ondanks de aanleg van de spoorlijn Brussel - Gent Sint-Pieters in 1856, bleef de industriële ontwikkeling gering: een paar landelijke brouwerijen, enkele weverijen, confectie- en schoenbedrijven werden door plaatselijke families opgericht maar verdwenen allemaal in de periode 1960-1980.
Centraal in de gemeente staat de Sint-Martinuskerk. Deze kerk is sinds 1960 beschermd. De geschiedenis van de kerk is onlosmakelijk verbonden met die van de miraculeuze 15de-eeuwse Piëta, Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Dit 75 cm hoge gepolychromeerd beeld is afkomstig uit het Rijnland en wordt sinds 1414 vereerd. Het rijke interieur van deze kerk is te danken aan deze verering.
Het neogotische gemeentehuis, getekend door architect Edward Bouwens en sedert 2010 een beschermd gebouw, werd opgericht in 1895. Het Cultureel Centrum, in de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw bewoond door de familie Moens, huisvest nu de Gemeentelijke Academie voor Muziek en Woord. De diverse zalen worden tevens gebruikt voor vergaderingen, tentoonstellingen, concerten enz.
De laatste heer was graaf Christiaan de Lannoi en Hasselt.
De Sint-Denijskerk, die centraal ingeplant is op het dorpsplein, is overwegend classicistisch, alleen het koor is gotisch. De kerk werd na de brand van 1582 heropgebouwd in 1608 en vergroot in 1773. Tegenover de kerk staat de pastorie van eind 18de eeuw.
Van de twee molens die Impe rijk was, blijft alleen de Riddermolen: aan de ene kant van de Molenbeek staat de graanmolen, aan de andere kant zien we nog een stuk van de 17de-eeuwse olieslagmolen. De oudste vermelding van de graanmolen gaat terug tot 1430.
In het midden van het dorpsplein staat de Sint-Martinuskerk. Deze gotische kerk werd in de 14de eeuw opgericht in Leedse steen. In de 17de en 18de eeuw werden de zijbeuken aangebouwd in baksteen. Boven de kerkdeur ziet men het ruiterbeeld van Sint-Martinus, de patroonheilige van de parochie. Vlakbij de kerk stond de afspanning "De Drie Koningen", afgebroken in 1963. Hier zetelde vroeger de vierschaar, dit was een door 4 banken ingesloten ruimte waarbinnen een rechtsgeding werd gehouden.
De stenen Fauconniermolen staat aan de Grote Steenweg en werd genoemd naar de bouwheer in het jaar 1845. Tot 1900 was dit een olie- en graanmolen, tot 1935 uitsluitend graanmolen. In 1973 werd het Provinciebestuur eigenaar. Drie jaar na de brand in 1976 werd de molen volledig gerestaureerd.
Tot voor de fusie van 1977 was Papegem een wijk van Vlierzele en had geen straatnamen.
De huidige St.-Pharaïldiskerk dateert deels uit 1824 (schip en toren) en 1897 (koor en kruisbeuk). De patroonheilige, Sint-Pharaïldis of Farahilde of Veerle, wordt aanroepen tegen ziekten van het pluimvee.
Op 14 april 1759 komt het andere derde van de heerlijkheid, samen met de vrijheerlijkheid Ertbrugge, in handen van Jan Papejans van Morkhoven.
Het dorpscentrum wordt beheerst door de classicistische Sint-Bavokerk uit 1775-1777 met zijn achthoekige toren. Boven de kerkdeur prijkt het wapenschild van de Bette. Markies Emmanuel Ferdinand Bette (1724-1792) was immers de bouwer van de kerk.